Voorschrijdend inzicht bij Smart
Voorafgaande opmerking: hieronder leest u de Nederlandse vertaling van het interview Werk: defensieve samenwerking of solidaire strijd? met Estelle Ceulemans (ABVV Brussel) en Sandrino Graceffa (Smart) in Revue Politique 110. Het leerrijke aan dit interview is dat we kunnen vaststellen dat het derdebetaler-berdrijf Smart, althans op het niveau van het woord, een hele bocht maakt in de manier waarop ze zich opstellen ten aanzien van het werknemersstatuut, de vakbonden en de eigen werking.
In tegenstelling tot het verleden, stelt Smart niet langer dat gewone werknemers ‘loonslaven’ zijn en dat loonarbeid ouderwets is, terwijl het statuut van de ‘autonome werknemer’ dat zij promoten de toekomst zou zijn. In dit interview lezen we daarentegen dat ook Smart benadrukt hoe belangrijk het werknemerstatuut is omdat het sociale bescherming en zekerheid biedt. We lezen nu hoe de vrijheid en flexibiliteit van de ‘autonome werknemer’ dikwijls neerkomt op harde precariteit. Zeker in tijden van coronacrisis: ze vallen door de mazen van het sociale vangnet.
In tegenstelling tot het verleden, stelt Smart niet langer dan vakbonden louter machtsorganen zijn die slechts de privileges van gedateerde statuten verdedigen, of dat ze niet meer van deze tijd zouden zijn. In dit interview lezen we daarentegen hoe Smart het belang van de sociale strijd van de vakbonden herkent en bovendien wil samenwerken om zo collectief de belangen van de flexwerkers te verdedigen.
Smart herkent nu ook dat ze fouten hebben gemaakt. Dat was tevens de reden waarom vakbonden zich steeds zo kritisch hebben opgesteld, hoewel we weten dat sommige flexwerkers zonder de diensten van organisaties zoals Smart noodgedwongen als zelfstandige zouden moeten werken terwijl ze daar financieel onvoldoende draagvlak voor hebben en ze zich dus in de precariteit zouden vastrijden. Dat Smart ‘een gat in de markt’ had gevonden, en de dienstverlening cultuurwerkers ook een oplossing bood, hebben we nooit betwist.
Als ACOD Cultuur juichen we dus het voortschrijdend inzicht van Smart toe en hopen we van harte dat deze organisatie zich nu meer dan voordien inzet voor fair practice en dat we daarin eventueel een samenwerking kunnen opbouwen.
Voorafgaand aan het interview, vermelden we nog even wat onze kritiek op Smart was:
1# Hoewel Smart zich nu als een coöperatieve in de markt zet, vertrekt de organisatie vanuit een private stichting die doorheen de jaren een groot patrimonium heeft opgebouwd op basis van de arbeid van flexwerkers. Dit was vroeger dan ook het storende aan hun communicatie: Smart presenteerde zich als de enige echte belangenbehartiger hoewel die poze uiteindelijk een dekmantel was voor een businessmodel met jaarlijks een flinke winst.
2# Smart heeft haar rol als derdebetaler/schijnwerkgever aangegrepen om het voor zoveel mogelijk flexwerkers mogelijk te maken om de voordeelregels in de werkloosheid te krijgen die alleen voor kunstenaars zijn voorzien. De uitholling van dit zogenaamd “artiestenstatuut” had tot gevolg dat het beleid een verstrenging doorvoerde waarvan de cultuurwerkers, waarvoor het werkloosheidstatuut in het leven geroepen was, de dupe werden. Smart promootte ook het werken via art1bis hoewel dat statuut niet is beschermd door het arbeidsrecht waardoor vele flexwerkers zich niet konden beroepen op minimumlonen, barema’s en andere beschermende maatregelen die in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) zijn vastgelegd. Dat heeft een liberalisering van de arbeidsmarkt in de hand gewerkt, wat een boost gaf aan de precariteit van de sector, waarvan we nu in tijden van coronacrisis de miserie van kunnen vaststellen: vooral onze sector is getroffen als het mensen gaat die niet kunnen genieten van het recht op tijdelijke werkloosheid, zelfs nadat de overheid op allerlei manieren dat recht heeft uitgebreid en daar zelfs controversiële maatregelen voor moest nemen die administratieve problemen tot gevolg hebben. Een ander nadeel van dit art1bis-statuut is dat vakbonden de flexwerkers niet juridisch konden beschermen tegen uitbuiting omdat het niet om reguliere arbeidscontracten gaat. Flexwerkers die via dit statuut werken, verliezen dus heel wat rechten.
3# Smart is een erg dure service: de flexwerker moet 6,5% (soms meer) betalen per factuur die je wil verwerken jouw dministratie (dus bijvoorbeeld ook op aankoopfacturen van materiaal of de huur van toestellen voor een opdracht). Je betaalt dus geen vaste bijdrage voor de beheerkost, maar een percentage op het hele bedrag dat je wil laten verwerken! Heel wat werkgevers in de cultuursector vinden deze dienstverlening natuurlijk gemakkelijk omdat het hen heel wat werk bespaart, hoewel ze gemakkelijk een rechtstreeks contract zouden kunnen opstellen. De kost van de administratie wordt zo afgeschoven op de flexwerkers. Die moet bovendien zijn/haar eigen financies beheren met heel wat onregelmatigheden als bijkomend risico (soms ten gevolge van bewuste constructies om netto zoveel mogelijk over te houden en dus zo weinig mogelijk sociale bijdragen te betalen) waardoor deze flexwerkers soms in de problemen kwamen bij de fiscus, de RVA of de sociale inspectie. Bovendien gaat het hier dikwijls over subsidiegeld: Smart ontwikkelde de eigen lucratieve werking bijgevolg op belastinggeld dat bedoeld is om kunst te ontwikkelen en creatieve meerwaarde te creëren voor onze maatschappij.
Verder blijven we een aantal bedenkingen hebben:
I# Als vakbond kunnen we natuurlijk ook voor de belangen van de zogenaamde autonome werknemers opgkomen zolang ze nog in een individuele relatie met hun opdrachtgever zitten. Dan kunnen we dossiers opstellen inzake oneerlijke concurrentie, afhankelijkheid (ofte: schijnzelfstandigheid), arbeidstecht, Europees recht… . Zodra deze flexwerkers zich verzamelen onder een werking zoals die van Smart, dan wordt dat veel moeilijker: dan is het een zaak van vennootschap tegen vennootschap.
II# Tussenpersonen als Smart hebben een deresponsabiliserend effect op bedrijven en opdrachtgevers. Want die kunnen de verantwoordelijkheid en sociale zorg doorschuiven. In rechtstreekse relaties kan de wetgever ingrijpen, dat is immers ook hoe het arbeidsrecht is opgevat. Door tussenpersonen komt er een hele regeling tussen ondernemingen bij – je moet regelgeving proberen op te stellen voor de facturen tussen deze tussenpersonen en de opdrachtgevende bedrijven – maar dat valt onder een andere wetgeving. Vandaag merken we bijvoorbeeld hoe derdebetalers en interimbedrijven geen tijdelijke werkloosheid willen aanvragen omdat ze niet aan de voorwaarde kunnen/willen voldoen om in vakantiegeld te voorzien, ondanks de eigen reserves, met als gevolg dat de cultuurwerk ook zijn energiepremies mist waarin de overheid voorziet.
III# De hamvraag blijft waarom er zo een extra intermediair/tussenpersoon nodig is. Er zijn immers al interimkantoren. Omdat je dan de administratie een deel uit handen kan geven? Heeft Deliveroo misschien onvoldoende middelen of personeel om dat te organiseren? De overheid heeft hier een groot gat laten vallen. Vroeger was T-interim een openbare dienst. Frank Vandenbroucke heeft die organisatie geprivatiseerd, zogezegd omdat dit moest van Europa. Daarmee heeft hij de kans verkeken om, op het moment dat nieuwe experimentele statuten werden ingevoerd, een publieke dienstverlening te voorzien die tegemoet komt aan de betrokken flexwerkers. In frankrijk is zo’n publieke dienst er overigens wel. Nu liet de overheid de vrije markt spelen, met voorspelbare problemen van winstbejag, grijze zone en uitbuiting tot gevolg. Om aan die aangewakkerde precariteit iets te doen, moeten de tussenpersonen hun eigen solidaire vangnetten gaan ontwikkelen. Die blijven ondermaats, zo blijkt tijdens de coronacrisis. Ook de concurrent van Smart, Amlpo, is opgekocht door een multinational waar de driemaandelijkse aandeelhoudersvergaderingen de toon zetten. Ook hier geldt: winst maken. Dat is voor Amplo een heel dilemma: door nu in aangepaste dienstverlening te voorzien, kregen ze geloofwaardigheid in de kunstensector, maar dat concurrentieel voordeel drukt op het winstmodel. Vroeg of laat gaat het moederbedrijf toch de vijzen aandraaien, dat is een kwestie van marktlogica, dat hou je niet tegen met wat ethiek.
IV# Wie als werknemer werkt, moet het recht hebben om rechtstreeks door de opdrachtgevers aangeworven te worden. De ‘nieuwe economie’ mag geen goepkoop excuus voor werkgevers zijn om administratief werk uit te besteden. De meeste ‘autonome’ werknemers werken voor twee of drie werkgevers, er is dan eerder sprake van multiwerkgeversschap. Zelfstandigen die via Smart werken om zo hun sociale zekerheid gefragmenteerd op te bouwen omdat dit netto beter uitkomt, zoeken uit profijt de grijze zone op. Ook in het buitenland merken we dat de ontwikkeling van nieuwe tewerkstellingsstatuten, prompt misbruikt wordt om de bestaande statuten te kunnen ondergraven. Uiteraard in naam van de ‘flexibiliteit’, waar hoofdzakelijk de werkgever de vruchten van plukt. Tegelijk stellen we vast dat deze ‘autonome’ werknemers toch wel snel de zekerheid verlangen en opzoeken van het arbeidsrecht en de sociale zekerheid. Eerder dan loonarbeid als een gedateerd model weg te zetten, zouden we er ook voor kunnen ijveren om de regelgeving betreffende het werknemersstatuut, mede door het sociaal overleg en de ontwikkeling van cao’s, aan te passen zodat ook niet-klassieke vormen van arbeid een soepele en faire omkadering krijgen.
Het onderstaande interview geeft redenen om aan te nemen Smart heel wat van dubieuze praktijken achter zich heeft gelaten – of toch wil laten – en met de constructie van coöperatieve tot een meer ondersteunde praktijk voor de flexwerkers is kunnen komen. ACOD Cultuur vindt deze evolutie alleszins hoopvol. Veel leesplezier!
Heldere, luchtige en ruime lokalen, gezellige werkruimtes in een complex, dat bijna heel het eilandje Sint-Gillis in beslag neemt: hier bevindt zich de Brusselse zetel van Smart. Deze coöperatieve is aanwezig in 9 landen van Europa, met 23.743 leden (1) en 85.000 gebruikers in België, en past een principe toe: de coöperatie. Autonome werknemers (freelancers) krijgen de mogelijkheid om hun activiteit te ontwikkelen in een veilig kader, in het statuut van loontrekker, inclusief de volledige sociale bescherming die hiermee gepaard gaat.
Smart is in het leven geroepen voor de artiesten maar onthaalt ook andere beroepen, zoals freelance journalisten of recent ook fietskoeriers. De activiteiten van Smart lokte heel wat kritiek uit in de vakbondswereld: leidt Smart niet tot een bestendiging van de onzekere tewerkstelling door dit soort werk minder lastig te maken? Is Smart geen buitenkans voor bedrijven, die op zoek zijn naar goedkope werkkrachten?
We hebben twee sleutelfiguren in dit debat uitgenodigd voor een ontmoeting: Sandrino Graceffa, gedelegeerd bestuurder van de Smartgroep België en Estelle Ceulemans, algemeen secretaris van ABVV Brussel. Hierna volgt een omstandige weergave van hun ontmoeting, te beginnen met een dialoog over “het einde van de loontrekkers”, een vooruitzicht dat volgens sommigen in de hand zou gewerkt worden door het Smartsysteem.
(Interview door Hamza Belakbir en Jean-Jacques Jespers.)
ESTELLE CEULEMANS: beleven we het einde van het statuut van loontrekker? Vanuit het oogpunt van Smart en van het publiek, dat een beroep doet op Smart, zal het antwoord zonder enige twijfel eerder ja klinken. Volgens de vakorganisaties hebben we in het geval van Smart eerder te maken met uitbesteding, met allerlei statuten, dus met onzekere werkgelegenheid. Er is ook een schisma (door de nieuwe technologie, maar niet alleen hierdoor) tussen hooggekwalificeerde en lager gekwalificeerde jobs. Vooral jobs van gemiddeld niveau zijn aan het verdwijnen. Bij ABVV Brussel hebben we “een kwaliteitsbarometer voor de werkgelegenheid” ingevoerd in Brussel. Deze barometer geeft duidelijk aan dat de werkgelegenheid onzeker wordt, dat deeltijdse arbeid toeneemt (niet alleen bij vrouwen trouwens), evenals de uitbesteding en jobs als “zelfstandige”, vooral “solo”- zelfstandigen, d.w.z. werknemers die economisch afhankelijk zijn van een werkgever en die het statuut van zelfstandige eerder ondergaan dan ervoor te kiezen. Een van de meest zorgwekkende cijfers is het percentage jongeren met een overeenkomst van bepaalde duur, d.w.z. een onzekere job. In vier jaar tijd, van 2013 tot 2017, is dit percentage gestegen van 37 naar 56,5%. De regering Michel heeft niet alleen haar pijlen op de kwalitatieve werkgelegenheid gericht (de gecreëerde jobs zijn alsmaar minder kwaliteitsvol) en de werknemers alsmaar verder in de onzekerheid gestort, maar ze heeft vooral de werkgelegenheid “minder formeel gemaakt”. Dit wil zeggen dat betrekkingen als loontrekkers soms zelfs geen “zelfstandige“ jobs zijn geworden, maar non-jobs. Ik denk hierbij aan de maatregel waarmee in bepaalde sectoren (onder andere wat de “coöperatieve economie” wordt genoemd) voor 500 euro per maand of 6000 euro per jaar volledig fiscaalvrij kan worden gewerkt (2). Dist is helemaal geen werk meer.
SANDRINO GRACEFFA: ik ben het deels eens met deze analyse, die ik wens aan te vullen: het risico bestaat, denk ik, en de neoliberale lobby voedt dit sterk, dat het einde van het loonwerk zachtjesaan wordt ingeluid als het einde van een historische fase. Hoewel ik een fervent voorstander ben van nieuwe werk- en arbeidsvormen, belicht ik toch het grote risico als we ons gaan laten leiden door uitspraken die het einde van het statuut van loontrekker inluiden. Dit einde is helemaal niet in zicht. Vandaag hebben volledige takken van de industrie, de dienstensector en het openbare ambt nog enorm veel nood aan loontrekkers. Ondanks alles wat gezegd wordt, merken we op basis van de wereldwijde gegevens, gepubliceerd door de IAO (Internationale Arbeidsorganisatie), dat het zogenaamde klassieke loonwerk – d.w.z. op basis van een overeenkomst die ondergeschiktheid inwisselt voor, op zijn minst, een bescherming – de dominante werkvorm blijft. Als we progressieve ideeën willen verdedigen, hebben we er geen belang bij ons te laten leiden door uitspraken die het einde van deze werkvorm vaststellen. Doen we dit toch, dan dragen we ertoe bij. We mogen niet laten gebeuren dat klassiek loontrekkend werk op basis van deze uitwisseling “ondergeschiktheid tegen bescherming” op de helling komt te staan, vooral omdat deze vorm van werk het de werkende massa mogelijk heeft gemaakt en nog altijd mogelijk maakt om, met de hulp van de vakbonden, sociale rechten te verwerven. Vandaag is kwaadspreken over de vakbonden heel trendy. Voor zover ik weet, zijn niet veel grote sociale verworvenheden bekomen zonder professionele krachtsverhouding via een georganiseerde bemiddelaar, ook wel vakbond genoemd. Ik vind het heel belangrijk om te zeggen dat het loonwerk moet aangepast worden aan de evolutie van de productiewijzen en bepaalde economische evoluties, en ook aan bepaalde evoluties in de gewenste relatie van de burger met zijn werk, maar dat betekent dus niet het einde van het loontrekkende werk. Overigens zijn het niet de bedrijven op zich die voor deze aanpassing gaan zorgen, evenmin als politieke organisaties, regeringen of de staat. Dit vereist een sociale dialoog, een bemiddeling georganiseerd door de betrokken personen onderling, die zich beroepsmatig over deze evoluties buigen.
Vandaag zit een deel van de loontrekkende wereld in moeilijk vaarwater. De moeilijkheden vereisen dat een bepaald aantal grondslagen van het arbeidsrecht worden herzien. Niet voor alle werknemers, maar voor bepaalde categorieën. Degenen die ik iets beter ken, zijn diegenen die zich in een “grijze zone” bevinden: ze oefenen beroepen of activiteiten uit die intrinsiek een grote vorm van autonomie vereisen. Voor deze werknemers is er vandaag maar een alternatief. De eerste oplossing bestaat erin hen hun plan te laten trekken op de markt zoals die zich nu aan het ontplooien is, soms met de medeplichtigheid van de politieke wereld, en die alsmaar meer onzekere arbeidsvormen invoert: de wetten De Croo over deeleconomie, flexijobs, “ l’auto-entrepreneuriat” in Frankrijk, “nul uur”-overeenkomsten in Groot-Brittannië, minijobs in Duitsland, in Italië… een vloedgolf: sub-contracten, sub-arbeidsrecht om zogezegd “flexibele oplossingen” aan te reiken voor een categorie van werknemers. Bij nader inzicht blijkt het niet om flexibele oplossingen te gaan, maar om de afbraak van het sociaal recht, door een bepaalde werknemerscategorie geen toegang te geven tot de volledige sociale bescherming. De andere oplossing, de andere tak van het alternatief, is een aanpassing van het sociale recht om rekening te houden met deze werknemers, die autonomie nodig hebben, maar die ook nood hebben aan betere sociale beschermingsstandaarden, zijnde die van de loontrekker in het algemene stelsel. Andere categorieën – die hun activiteit in een volledig autonoom kader uitoefenen, ook in de dimensie van economische zelfstandigheid, dus personen die vergeleken worden met de vroegere handelaars, ambachten of vrije beroepen – eisen ook sociale rechten. In bepaalde streken van Noord-Frankrijk leven de mensen op medisch vlak in een woestijn: jonge artsen willen zich er niet meer vestigen. Wanneer hen gevraagd wordt waarom ze dat niet meer willen, antwoorden ze dat het om het principe zelf van de vrije uitoefening gaat, d.w.z. een risico moeten nemen, dat hen niet schikt. Zelfs in deze beroepen zijn er dus personen – en ik kan hen begrijpen – die zeggen: “ik neem liever minde risico’s, ik zou zelfs aanvaarden om minder te verdienen, maar ik wil enige stabiliteit en een vorm van zekerheid”. Dus denk ik dat de toekomst ligt in meer eenvormigheid van de sociale rechten tussen de zelfstandige werknemers en de loontrekkers, om de perverse gevolgen van omzeiling van de statuten en sociale dumping te vermijden en te verhinderen dat “valse zelfstandigen” worden ingeschakeld om minder sociale lasten te moeten betalen. Door de sociale rechten universeler te maken, worden de risico’s beperkt. Het andere belangrijke element is de herziening van bepaalde aspecten van het arbeidsrecht, om in de grote familie der loontrekkers ook werknemers op te nemen die vandaag hun activiteit in een autonoom kader ontwikkelen.
ESTELLE CEULEMANS: het is een feit dat de vakorganisatie is uitgebouwd rond het model van het loontrekkende werk. Nochtans staat in de principeverklaring van het ABVV dat de organisatie “het einde van het loonwerk” beoogt. Historisch gesproken is het inderdaad zo dat de arbeidersbeweging ernaar streefde dat de werknemers zich de werkinstrumenten en productiemiddelen zouden toe-eigenen. Anderzijds, zoals Sandrino Graceffa heeft gezegd, ondergaan we vandaag een neoliberaal model, dat sinds 1980 zo goed als geen tegenmacht meer omhelst. De vakorganisaties zitten in een lastig parket: sociaal overleg wordt nauwelijks of niet gerespecteerd en er is “vakbond-bashing” (stakingsrecht en arbeidsrecht worden verward…). Uiteindelijk blijft het grote punt de sociale bescherming en de toekomst van de sociale zekerheid. We bevinden ons op een tweesprong. Er komen inderdaad alsmaar meer zogenaamde “autonome“ werknemers (maar zijn die echt autonoom? Velen worden betaald per opdracht, dit is een vorm van loonwerk zoals in de 19de eeuw, d.w.z. zonder de sociale bescherming). Dus rijst de vraag om de sociale bescherming uit te breiden tot alle werknemers.
We moeten evenwel in herinnering brengen dat de sociale zekerheid (in elk geval, die van de loontrekkende werknemers) niet uit de lucht is komen vallen. Toen de sociale zekerheid is ontstaan, op het einde van de Tweede Wereldoorlog, op 28 december 1944 – in de Ardennen werd nog gevochten – heeft het patronaat niet plotsklaps gezegd: “we gaan een sociaal zekerheidssysteem invoeren dat we ruim gaan financieren” (omdat ze vinden dat zij de patronale bijdragen financieren, terwijl het voor ons om een gesocialiseerd of uitgesteld loon gaat). Maar in die periode zat de schrik voor de bolsjewieken er nog goed in, waren er geen tegenmachten en wisten de patroons dat ze onmiddellijk na het einde van de oorlog gezonde, gekwalificeerde werknemers nodig hadden, die bescherming genoten tegen de onzekerheden in het leven. De vraag toen was of dit stelsel ook zou toegepast worden op de zelfstandigen. Er werd beslist om dit niet te doen.
En jarenlang heeft voor de loontrekkers een systeem met een aanzienlijke bescherming bestaan naast een ander systeem voor de zelfstandigen, dat – naar eigen keuze – de werkloosheidsrisico’ s niet dekte, het pensioen in geringe mate en de arbeidsongevallen helemaal niet dekte; alleen de grote gezondheidsrisico’s. En hun bijdragesysteem is er een van “omgekeerde solidariteit”! In feite bedraagt de eerste bijdrageschijf 22%, de tweede 19%, de volgende 14%, in functie van de inkomensschijven, en dat wordt het geplafonneerd. Met andere woorden, de kleintjes financieren de groten: hoe meer iemand verdient, hoe minder die proportioneel bijdraagt. Anderzijds is het begrip “loon” niet hetzelfde voor een loontrekker of een zelfstandige. Wanneer een zelfstandige zijn sociale bijdragen begint te betalen, heeft hij al geleefd met een deel van zijn inkomen. Ik schets een karikatuur, maar een van de zaken die mij het meest heeft gechoqueerd toen ik boektassen ben gaan kopen voor mijn kinderen, is de vraag of ik een factuur wilde. Dus als men de statuten wil harmoniseren, dan moeten ook het begrip loon en de bijdragensystemen worden geharmoniseerd.
De vraag die op de tafel van de volgende regering zal liggen, is: “hoe een echte sociale bescherming blijven financieren, terwijl de uittredende regering de werkgelegenheid geïnformaliseerd heeft (de sociale zekerheidsbijdragen dus beperkt heeft) en de patronale bijdragen laat dalen met de taks-shift?” Als de sociale zekerheid in de komende jaren tekorten vertoont, dan is dat misschien gedeeltelijk te wijten aan de vergrijzing van de bevolking, maar ook aan het gebrek aan solidariteit. Bovendien is er een stijgende tendens om de sociale bescherming te privatiseren. Als mij gevraagd wordt waarom ik mijn inzet voor de vakbond, dat is dat omwille van de herverdeling van de rijkdom en dat gebeurt ook via de sociale bescherming, die bestaat om de ongelijkheden een beetje recht te trekken. Denk maar aan de filmen van Michael Moore, waaruit blijkt dat in landen met de meeste ongelijkheden heel weinig sociale bescherming bestaat en waar de toegang tot de gezondheidszorg moeilijk is, de grootste onzekerheid heerst. Dus moeten we ons afvragen: “welke sociale bescherming en voor wie?” om de huidige verschijnselen van sociale dumping via “valse zelfstandigen”, uitbesteding met minder rechten, ongewild deeltijds werken (ook met verminderde rechten) te verhinderen.
Moeten vakorganisaties zich bekommeren om al deze werknemers en ze zelfs lid maken? Het ACV heeft zopas een systeem voor de freelancers (3) op poten gezet. Bij het ABVV worden ze ook aangesloten. Maar alle kaarten moeten op tafel komen, en uiteraard de evenredige bijdrage van iedereen aan het welzijn. Maggie De Block heeft als minister van sociale zaken een nieuw ontwerp ingediend, het “cappuccinomodel”. Bedoeling is de gezondheidszorg en een deel van de sociale bescherming uit de sociale zekerheid te lichten en dit alles, zoals in de Angelsaksische landen, in een universalistisch systeem te stoppen dat niet langer zou gefinancierd worden door bijdragen, maar door de belastingen. Maar wat heeft de sociale zekerheid ons vlak na Wereldoorlog II opgeleverd? Het feit dat volledige delen van het collectieve welzijn, zoals de gezondheid, aan de handelsmarkt zijn onttrokken en nu collectief worden gefinancierd. Dit mag niet worden vergeten. Een ander aspect heeft betrekking op de verhouding tussen kapitaal en werk. Voor ons is het belangrijk dat die verhouding tussen kapitaal en werk wordt behouden in de financiering van het collectieve welzijn. Maar momenteel is dit niet meer het geval, aangezien de sociale bijdragen alsmaar veder ondermijnd worden omwille van de mededinging. Uiteraard zouden we morgen een ander financieringsmodel voor de sociale bescherming kunnen overwegen en deze bescherming kunnen uitbreiden tot andere werknemerscategorieën dan de loontrekkers. Als het morgen de algemene solidariteit, via de belastingen, is die een uitgebreide sociale bescherming financiert, dan moeten we ons er wel goed van vergewissen dat iedereen in de juiste verhouding bijdraagt. Welnu, ik heb het gevoel dat de bedrijven heilige koeien zijn geworden voor alle politieke partijen: geen enkele partij overweegt om de bedrijven iets meer te laten bijdragen aan wat dan ook. In tegendeel: de vennootschapsbelastingen worden verlaagd alsof voor bedrijven het feit alleen van werkgelegenheid te scheppen (en welke werkgelegenheid!) een voldoende bijdrage is aan het welzijn van de samenleving. Het risico bestaat dat de volledige last van deze sociale bescherming terechtkomt op de schouders van degenen die soms al het meest onzeker zijn.
SANDRINO GRACEFFA: het systeem van “gemeenschappelijke onderneming”, dat de kern uitmaakt van het Smartproject, wil afzonderlijke werknemers de kans bieden om zich te groeperen om de diensten te bundelen. In de coöperatieve beweging is dit systeem niet nieuw. Vandaag worden de voordelen herontdekt van een in de economische wereld atypische organisatie, die werknemers toelaat zich te verenigen om zich hun werkinstrument toe te eigenen. Het enige wat Smart en andere organisaties, zoals de beweging van coöperatieven voor werkgelegenheid, gedaan hebben, is zich iets toe-eigenen dat al heel lang bestond. Dit concept van “gedeeld bedrijf” is gewoon de re-actualisering van een systeem van waarden dat 150 jaar geleden werd uitgevonden met het socialisme en de coöperaties, maar aangepast is aan de hedendaagse wereld en de tewerkstellingsvormen die vandaag worden ontwikkeld.
Historisch gesproken heeft de coöperatieve wereld oorspronkelijk eerder belangstelling voor de landbouw, de consumptie of, iets later, voor delen van de werkorganisatie in de sector van de dienstverlening aan bedrijven van de logistiek, de bouwsector, de openbare werken, de drukkerij (er zijn enorm veel coöperatieve drukkerijen geweest).
De laatste generatie van coöperatieve vormen kan ook worden aangepast aan de freelance werknemers, de artiesten, aan werknemers die het van nature nodig hebben dat hen op een of andere manier een collectieve utopie wordt voorgesteld. Hen wordt een gemeenschappelijke plaats voorgesteld en gezegd: “ondanks het feit dat jullie vaak solo werken, kunnen jullie deel uitmaken van een collectief”. De kracht van organisaties zoals Smart schuilt in het feit dat hiermee rekening wordt gehouden. Misschien is de aanpak niet zo intelligent en onvoldoende overlegd me de vakbonden, die eigenlijk hetzelfde waardensysteem delen. Maar “het gedeelde bedrijf” is echt een uiterst eenvoudig idee. Is het onafwendbaar dat alle werknemers solitaire zelfstandige werknemers worden in het neoliberale model van de individuele risicoverantwoordelijkheid?
Wanneer we heel feitelijk nagaan wat de bij Smart aangesloten werknemers doen, dan merken we dat dit niet onvermijdelijk is. Het brengt wrijvingen met zich mee en vereist omkaderde en overlegde sociale innovatie, maar mits een aantal aanpassingen slagen we erin mensen te laten opnemen in het kader van het loonwerk, mensen die zonder Smart noodzakelijkerwijs zelfstandigen zouden zijn. Ze groeperen zich om diensten te bundelen. Maar wat is dat, in de 21ste eeuw, in een immateriële kenniseconomie, een werkinstrument delen? Het delen zelf wordt immaterieel, het kapitaal wordt gedeeltelijk immaterieel.
Dit idee om productiemiddelen te bundelen en te delen, moet worden hernomen. En er moeten nieuwe vormen van solidariteit komen! Het is ook heel belangrijk dat andere organisaties, in de wereld van de interimkantoren, portage salarial in Frankrijk, diensten bieden die sterk gelijken op de diensten die Smart biedt, maar het is dus niet echt hetzelfde, een beetje zoals met Canada Dry en alcohol.
In 2018 heeft Smart België een resultaat van meer dan 6 miljoen euro heeft neergezet, maar er worden geen dividenden uitgekeerd aan de aandeelhouders. Het resultaat wordt opnieuw in het gemeenschappelijk goed gepompt, d.w.z. in de gebundelde diensten. Dit is een nieuwe benadering, een nieuwe bedrijfsvorm, die tot stand komt samen met de nieuwe manieren van werken.
ESTELLE CEULEMANS: is het ook om deze reden dat jullie een private stichting zijn geworden? We kennen dit statuut van private stichting niet zo goed. De enige stichting die we kennen, is niet zo sympathiek, nl. de Koningin Fabiolastichting (4). Het feit dat Smart een private stichting is geworden, is heel interpellerend… .
SANDRINO GRACEFFA: oorspronkelijk, in 1998, is Smart opgericht als een VZW. Om tegemoet te komen aan een exogene eis om in overeenstemming te zijn met de wet, is de VZW in 2008 opgesplitst in een hele reeks juridische entiteiten. Sommige ervan worden nu stopgezet omdat ze geen zin meer hebben. Het is een beetje zoals bij het ABVV: in het organigram van het ABVV staan zaken die moeilijk te begrijpen zijn als ze uit de historische opbouw worden gelicht. Mijn voorgangers hebben dan het idee gehad om al wat het patrimonium van de groep uitmaakt, onder te brengen in een stichting van privaat recht in België. Zo behoren de lokalen waarin we ons nu bevinden tot een vennootschap die met andere eigenaars (onder andere Socialistische Solidariteit) in het leven is geroepen. In dit vastgoed hebben wij de meerderheid, maar de structuur die de aandelen van Smart in handen heeft, is de stichting van privaat recht.
ESTELLE CEULEMANS: die maakt dus geen deel uit van het gedeelde bedrijf….
SANDRINO GRACEFFA: het hoofdbestuur van de groep is in handen van een coöperatieve vennootschap van collectief belang in Frankrijk en een coöperatieve vennootschap met sociaal oogmerk in België. En daar hebben we een raad van bestuur, verkozen door alle leden. We tellen nu meer dan 20.000 vennoten die allen minstens een sociaal aandeel hebben. In 2017 hebben ze op democratische wijze hun 18 vertegenwoordigers in de raad van bestuur van Smart aangewezen. Het gedeelde bedrijf is dus een juridische structuur in de vorm van een coöperatieve, maar ik denk niet dat veel belang moet gehecht worden aan de juridische vormen. Wat ermee gedaan wordt, is volgens mij van tel. Het statuut is geen deugd.
ESTELLE CEULEMANS: ook de vakorganisatie ligt onder vuur met die kwestie van het juridische statuut; vandaar dat ik vraag naar dat van Smart. Het is toch altijd een beetje kenmerkend… Smart is dus niet volledig een gedeeld bedrijf, er is toch, historisch bekeken, dat patrimonium. Maar ik wil hier geen polemiek starten. Over de visie die wij van dat model hebben, vallen meerdere zaken te zeggen. Over het coöperatieve model zijn we heel positief gestemd. In het bijzonder over al die coöperatieve ervaringen wanneer een bedrijf wordt gesloten en de werknemers zich het productie-instrument toe-eigenen. Dat wordt gewaardeerd bij ons, historisch en globaal. Over het bedrijf Smart als dusdanig en over onze voorbije en huidige (en hopelijk niet toekomstige) relationele omzwervingen zou ik het volgende zeggen. Sandrino Graceffa heeft zijn bijzondere stempel gedrukt op Smart. Hij is hier aangekomen met een gevoeligheid die nogal verschilt van die van zijn voorgangers. De gemiste afspraak tussen de vakorganisatie en Smart is het gevolg van het feit dat Smart is ontstaan met betrekking tot bijzondere werknemers: artiesten, personen met een onregelmatig statuut, dus ook de technici van de culturele bedrijven enz. In het begin van de jaren 2000 had de hervorming van minister Frank Vandenbroucke (5) vijf mogelijke statuten voor deze werknemers ingevoerd. Ten eerste, de statutaire werknemers (die aan het uitdoven zijn in de grote instellingen zoals de RTBF).Ten tweede, de loontrekkende werknemers. Uiteraard was er ook het statuut van zelfstandige met de oprichting van de commissie om erkend te worden als zelfstandige, voor degenen die voldoende verdienden om geen nood te hebben aan de collectieve solidariteit. En dan heeft Vandenbroucke de deur geopend voor twee nieuwe statuten: enerzijds heeft hij de mogelijkheid geboden om te werken als uitzendkracht en anderzijds heeft hij een artikel 1bis ingevoerd in de wet over de RSZ (6). Artikel 1bis voorzag de mogelijkheid om rechten op de sociale zekerheid te openen, rechten die gelijken op die van de loontrekkers, zonder arbeidsovereenkomst. En wat hebben we vastgesteld? Langs Nederlandstalige kant zijn de meeste artiesten en technici van de culturele sector terechtgekomen in de sector van de uitzendkrachten, terwijl langs Franstalige kant Smart hen in het raam van dat artikel 1bis – dus zonder arbeidsovereenkomst – het recht op de sociale zekerheid heeft geopend. Het is inderdaad waar dat personen in de “grijze zone “ zaten en het was voor hen dat dit artikel 1bis werd ingevoerd. Het is waar: Smart is tegemoet gekomen aan hun bekommernissen en heeft hen aanzienlijke administratieve vereenvoudigingen geboden. Het enige probleem was dat Smart op een bepaald moment ook een heel reeks personen in de categorie “artiesten” heeft ondergebracht, terwijl die daar misschien niet thuishoorden. En dus is een minister van werk, een zekere Monica De Coninck (7), half hysterisch geworden, toen ze plots langs Franstalige kant een veelvoud van artiesten vaststelde, waardoor de boel volledig explodeerde. Want wat is bovendien het grootste voordeel van deze erkenning van het statuut van artiest (artikel 1bis) op het vlak van de werkloosheid? Het feit dat iemand in de werkloosheid kan blijven zonder degressiviteit, zonder zijn beschikbaarheid te moeten bewijzen (wat later minder het geval was). Dat is uiteindelijk een antwoord op de situatie van onregelmatig werken: buiten de activiteitperiodes de mogelijkheid hebben op een gewaarborgde werkloosheidsuitkering. In plaats van dat het systeem een betere bescherming biedt aan degenen die beter beschermd dienden te worden – diegenen die in de “grijze zone “ zitten – hebben we eerder het gevoel gehad getuige te zijn geweest van een uitbreiding van deze “grijze zone” en van het feit dat steeds meer werkgevers het artikel 1bis hebben ingeroepen, dat veel “flexibeler” en minder kostelijk is. En veel personen met een arbeidsovereenkomst zijn plots, bij de RTBF bijvoorbeeld, onder Smart-overeenkomst terechtgekomen. En zo zijn er momenteel overal wel een aantal. Te meer daar – aangezien er geen arbeidsovereenkomst is – de repetitie-uren, de uren van verplichte aanwezigheid buiten de uurregeling evenmin meetellen.
SANDRINO GRACEFFA: vandaag genieten ongeveer 10.000 personen dit artiestenstatuut “artikel 1bis” in België; maar ik denk niet dat er meer dan 2000 bij Smart zitten. In vergelijking met de 27.000 personen die in 2008 van onze diensten gebruik hebben gemaakt, is dat zelfs niet 1/10.
ESTELLE CEULEMANS: jullie hebben zich effectief opengesteld voor andere vormen van werken met onderbrekingen. Jullie hebben beseft dat dit niet alleen in de artistieke sector bestaat en dat het een beetje overal begint op te duiken. Vandaag wordt minder een beroep gedaan op artikel 1bis, omdat sommigen zich een beetje boos hebben gemaakt. De artiesten hebben inderdaad het gevoel gehad dat de vakorganisaties hen tegen zichzelf wilden beschermen en zeiden: “ deze werknemers moeten zoveel mogelijk onder het stelsel van arbeidsovereenkomst vallen, dat veel meer bescherming biedt”. Temeer daar Monica De Coninck dan de RVA in beweging heeft gebracht en plots personen uit het artiestenstatuut zijn gegooid. Persoonlijk vond ik dat men zich had moeten baseren op wat voor de journalisten bestaat. De journalisten hebben ook een specifiek statuut van sociale zekerheid, maar hebben hiervoor wel een accreditatie van hun beroep nodig. Voor de artiesten had iets gelijkaardigs kunnen worden uitgewerkt. Voor de artiesten was er effectief een grotere bescherming, die afweek van het algemene stelsel en zelfs gunstiger was dan die voor andere werknemerscategorieën, onder andere om rekening te houden met het feit dat ze werken met onderbrekingen. Dus diende men zich ervan te vergewissen dat dit voordeel wel degelijk werd voorbehouden aan wie onder het artiestenstatuut viel. Hierin schuilt onze onenigheid met Smart. Ik heb de indruk dat deze focus op de strijd om een nieuw publiek aan te trekken, die Smart in de afgelopen jaren heeft gevoerd, er vandaag niet meer is. Dus ook niet voor alle slachtoffers van het werk per opdracht, en in het bijzonder de koeriers van Deliveroo. Aangezien deze werknemers geen loontrekkers waren, hadden wij heel wat moeilijkheden om hen lid te maken. Om historische redenen sluit de vakbond alleen loontrekkende werknemers aan, omdat zij de enigen zijn voor wie de vakbond diensten kan verlenen, collectieve akkoorden kan onderhandelen, een werkloosheidskas of andere hulp, kan aanreiken. En indien de vakbond morgen ook de niet-loontrekkende werknemers zou vertegenwoordigen, rijst de vraag welke bijdrage deze mensen dan zouden moeten betalen. Omdat bij ons de bijdrage relatief forfaitair is, maar als deze mensen niet dezelfde verdediging en voordelen kunnen worden geboden, zullen we ons moeten aanpassen. Toch sluiten ze zich al aan, zodat we hen, ondanks alles, beter kunnen verdedigen en vertegenwoordigen. Maar we gaan in de toekomst moeten evalueren welke diensten we hen ook bieden als vakorganisatie.
SANDRINO GRACEFFA: ik begrijp wel dat een organisatie, die haar weg zoekt en die in sommige aspecten heel spontaan, maar ook heel amateuristisch bepaalde kwesties in haar ontwikkeling aanpakt, heel wat historische wrijving kan teweegbrengen. Bij Smart zijn we veel professioneler geworden en hebben we uit onze vergissingen geleerd. We hebben juristen en fiscalisten in dienst genomen. We hebben ons gestructureerd en hebben ook ons oor wat beter te luister gelegd. Het is niet omdat we iets goed willen doen, dat we het ook goed doen. Mensen, die deel uitmaken van een sociale organisatie die een sociaal omvormingstraject uitstippelt, moeten voortdurend getuigen van luisterbereidheid en openstaan voor kritiek. Elk systeem heeft ook zijn perverse kanten. Smart vertegenwoordigt toch 100.000den arbeidsovereenkomsten. Als het ABVV morgen enigszins succesvol diensten voor zelfstandigen ontwikkelt, is het niet onmogelijk dat perverse gevolgen gaan opduiken.
ESTELLE CEULEMANS: dit is wat ons afremt, laat dat duidelijk zijn.
Smart staat in feite tussen de klant (de opdrachtgever) en de zelfstandige werknemer om te verzekeren dat deze laatste zal worden betaald. Heeft niet elke loontrekker er objectief gesproken belang bij zelfstandig te worden en naar Smart over te stappen, waardoor een einde wordt gemaakt aan het loonwerk, als hij een fiscale optimalisering wil doorvoeren?
SANDRINO GRACEFFA: de zaken moeten heel duidelijk zijn: vandaag is het niet voordelig om een beroep te doen op Smart. Er bestaan tal van statuten om minder belastingen en minder bijdragen te moeten betalen. Wie ervoor kiest om via Smart te werken, doet dit vaak niet omwille van fiscale of economische optimalisering, niet om meer nettoloon over te houden of niet om te besparen voor de opdrachtgevers. Uiteindelijk ligt de factuur hoog. Wij bieden de mensen toegang tot de sociale bescherming van het algemene stelsel: daar hangt een prijskaartje aan, wat heel normaal is. We houden roerende voorheffing in en een bepaald aantal lasten, die eigen zijn aan hun eigen bescherming, worden in rekening gebracht. De Smart-oplossing is dus niet echt voordeling vanuit economische rationaliteit. Waarom boeken we dan toch enig succes? Omdat we juist een alternatief bieden dat als pasklare oplossing iemand toelaat zich niet te moeten bekommeren om zijn fiscaal of sociaal beheer. Op zekere manier beschermen we die persoon ook een beetje tegen zichzelf en tegen de ongevallenrisico ’s in een beroepsloopbaan.
ESTELLE CEULEMANS: dit is inderdaad niet voordelig voor wie in het systeem stapt. Er worden sociale bijdragen geïnd, ook al heeft de taks-shift deze doen dalen. Daarentegen blijft het wel voordelig voor wie een beroep doet op deze personen, die in het Smart-systeem zitten. Wij willen vooral niet dat dit systeem gaat aansporen om een beroep te doen op deze autonome werknemers. We hebben het al meegemaakt met de artiesten. Uiteindelijk bestaat deze kans op besmetting wel, aangezien veel gemakkelijker een beroep op deze werknemers zal gedaan kunnen worden. Temeer daar wanneer een werkgever er een beroep op doet, hij zich niet meer hoeft te bekommeren om het administratieve of sociale aspect. En wat ons ook afschrikt, is wat we te horen krijgen bij de RVA, die deze prestaties meer en meer als zelfstandige prestaties bestempelt en ze weigert te aanvaarden als prestaties van loontrekkende werknemers. Naderhand vallen de personen, die werkloosheidsuitkeringen hebben ontvangen, opnieuw onder het statuut van zelfstandige. Hiervoor zou het dus interessant zijn dat we samenwerken om hoe dan ook het statuut te verbeteren van al degenen die het statuut van zelfstandige ondergaan. We zouden mekaar moeten vinden in deze doelstelling, temeer daar we hiernaast ook vaststellen dat de sociale bescherming van de loontrekkers ook onder vuur ligt. Deze bescherming zou zogezegd een niet langer betaalbare luxe zijn, enz.
SANDRINO GRACEFFA: zijn er voordelen voor de werkgevers die via Smart een beroep doen op “valse zelfstandigen”? We draaien in rondjes aangezien ze hoe dan ook de 6,5% door Smart geïnde dossierkosten meer gaan betalen.
ESTELLE CEULEMANS: dit zijn geen valse zelfstandigen, maar valse loontrekkers. En soms is er een pervers effect: het keert zich tegen de persoon.
SANDRINO GRACEFFA: we nemen heel duidelijk aan dat zelfstandigen in loontrekkers worden veranderd. Er is beslist om al onze leden een loontrekkersstatuut te geven. In de coöperatieve traditie, die al 150 jaar bestaat, is iemand ondernemer en loontrekker. Iemand is ondernemer omdat hij mede-eigenaar is van een werkinstrument, maar die persoon wordt loontrekker omdat hem een arbeidsovereenkomst en een sociale bescherming worden aangeboden. We staan zelfs open voor arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur: er zijn personen die een veelvoud van overeenkomsten van bepaalde duur hebben en aan wie de mogelijkheid wordt geboden om hun bezoldigingen “af te vlakken” in de vorm van een OOD. In Frankrijk zijn er bijna 600 overgestapt in dit statuut en tegen het einde van het jaar zal België er meer dan 100 tellen. Vanaf het moment dat de werknemer een regelmatig inkomen heeft, is er geen enkele reden om nog discontinue bezoldigingsmodaliteiten toe te passen. Bij de klassieke loontrekkers is dat ook zo: niemand werkt elke dag met dezelfde intensiteit, maar op het einde van de maand is iedereen wel tevreden met de overschrijving op de bankrekening, die elke maand dezelfde is, wat ons bijvoorbeeld toelaat leningen aan te gaan en ons het leven op meerdere niveaus vergemakkelijkt.
ESTELLE CEULEMANS: we zien goed wie een meer terugkerend inkomen heeft, dat de mogelijkheid biedt beter naar de toekomst te kijken. Maar onze bezorgdheid schuilt in het feit dat de statuten de mensen vandaag steeds minder toelaten om naar de toekomst te kijken en het is daarom dat de sociale bescherming op ruime manier moet worden heruitgevonden. Zolang mensen in een onzekere situatie verkeren, zullen ze een beroep doen op het Smart-systeem, waar de solidariteit speelt, op het vlak van de werkloosheid, het pensioen, enz., maar mensen met een heel hoog inkomen zullen zich liever als zelfstandigen laten erkennen en dan ook veel minder solidair zijn, aangezien nu de plafonnering optreedt en ze niet langer bijdragen aan dezelfde sociale zekerheid. Jullie worden geconfronteerd met werknemers die zelfstandig zijn, maar niet echt autonoom. Ze doen een beroep op Smart omwille van de administratieve, sociale, juridische en andere bescherming, omdat ze fundamenteel niet de middelen hebben om deze zaken op een andere manier te bekomen.
SANDRINO GRACEFFA: globaal gesproken is ons economische model bij Smart gebaseerd op de wet van Pareto (7). Ongeveer 20% van onze leden – degenen die professioneel het best zijn ingeschakeld en een regelmatiger werkvolume hebben – financieren de diensten, die wij verlenen aan 80% van onze leden. Een dienstverlening die ons geld gaat kosten omdat die 80% mensen zijn, die discontinu werken, weinig factureren en heel veel gebruik maken van onze diensten. We zijn tevreden dat we dit systeem kunnen vrijwaren omdat het strookt met ons sociaal project. Denk maar niet dat het door Smart gerealiseerde zakencijfer het resultaat is van personen met een onzekere job en onder permanente sociale infusie.
ESTELLE CEULEMANS: onze bekommernis blijft dezelfde: gaan jullie door dit statuut van werken met onderbrekingen leefbaarder te maken, het niet op de een of andere manier bestendigen?
SANDRINO GRACEFFA: we kunnen ook de ziekenhuizen sluiten om er zeker van te zijn dat er geen zieken meer zullen zijn… . Dit gezegd zijnde, ik begrijp de vraag en ze is zinvol. Wij vragen het ons voortdurend af. Vandaag voorzien we in een opleidingsplan voor al onze ploegen, om de economische begeleiding te versterken. Tien jaar geleden werden onze leden bij Smart opgeleid om antwoorden te bieden op dezelfde vragen die ook aan de diensten van het ABVV worden gesteld, over de toegang tot de werkloosheid. Ik vond het belangrijk om te zeggen: “ieder zijn werk. Onze job bestaat in het begeleiden van personen en hen te helpen zodat ze van hun activiteit kunnen leven”. Om te slagen in onze sociale opdracht, moeten we de mensen beter begeleiden op economisch vlak. We hebben veel middelen geïnvesteerd in de opleiding van onze adviseurs om de mensen beter te kunnen begeleiden. Door hen toegang te geven tot een begeleiding en opleidingen, willen we mensen de mogelijkheid bieden het onzekere bestaan achter zich te laten of terug te keren naar de klassieke werkgelegenheid. We zijn zeer duidelijk. We zeggen tegen de mensen: ”we gaan jullie niet 20 jaar bij Smart houden als we het gevoel hebben dat we jullie in een niveau van onzekerheid vasthouden, dat jullie niet bevalt”. Voor bepaalde personen is autonomie ideaal en via een opleiding kunnen zij uit de onzekerheid geraken. Elke dag zien we mensen die hierin slagen in een tijdspanne van 2 jaar. Zij hebben de opleiding en het advies goed verwerkt en bijvoorbeeld hun facturatie verbeterd. Want we stellen vast dat sommigen te weinig aanrekenen voor hun prestaties en zichzelf dus in de onzekerheid storten; dit is een heel groot risico. Bij Smart voorzien we zowel een begeleiding, die een verbetering beoogt van de economische dimensie van de activiteiten, als systemen om abnormale situaties te detecteren. Als iemand bijvoorbeeld maar een klant heeft: we beseffen goed dat deze persoon eigenlijk zou aangeworven moeten worden door die klant en dus gaan we na of hij/zij niet ten onrechte in het statuut van zelfstandige wordt gehouden. Deze abnormale situaties bestaan en zullen blijven bestaan. Belangrijk is de gevolgen ervan te beperken.
Smart is een nevel van individuen die een beroep komen doen op diensten. Maar één van de voorwaarden voor de opkomst van een klassenbewustzijn, een bewustzijn van het algemene belang, is samen zijn met een zelfde doelstelling… .
ESTELLE CEULEMANS: dit is duidelijk het verschil met de echte historische coöperatieve, waar wordt samengewerkt naar een gemeenschappelijk doel. Hier wordt de sociale bescherming ergens gebruikt om een doel te bereiken. Akkoord, het is om personen te helpen die er fundamenteel behoefte aan hebben. Het werk dat Smart verricht om bepaalde activiteiten te lanceren, is opmerkelijk. Maar vervolgens moeten deze activiteiten de persoon wel in staat stellen om er waardig van te leven. En het is daarom dat ik een oproep doe aan Smart: we moeten samen ijveren voor een beter sociaal statuut voor iedereen, eerder dan dit lapmiddel te aanvaarden en de huidige omstandigheden van een pleister te voorzien.
SANDRINO GRACEFFA: het feit dat in bepaalde sectoren en branches een groot aantal personen binnen dezelfde branche hetzelfde beroep uitoefenen via Smart, heeft een heel positief effect op bijvoorbeeld het facturatieniveau. Vier jaar geleden hebben we bijvoorbeeld een module uitgewerkt voor de opleidingssector: “geassocieerde lesgevers”. Iets meer dan 1000 lesgevers zijn ervoor ingeschreven in België. We merken dat het bestaan zelf van een organisatie die, bij de start, zelfstandige lesgevers groepeert een positief effect heeft op het facturatieniveau. Omdat we ons almaar meer inspannen om branches van economische activiteit te stimuleren, omdat we voor de mensen bijvoorbeeld de mogelijkheid scheppen om zich te groeperen om samen tegemoet te komen aan een aanbesteding. Al deze vormen van begeleiding gaan juist leiden tot een vorm van collectieve bewustwording en een verbetering van de economische situatie van de mensen. Maar op een bepaald moment houdt ons werk op. En het is op dat moment dat tussen Smart en de vakorganisaties een echt partnerschap tot stand moet komen. Anders gaan we eens te meer de verdedigers van zowel loontrekkers als hun werkgever worden. We moeten absoluut bruggen slaan en op een intelligente manier gaan samenwerken met de vakorganisaties, die in zekere zin ook organisaties zoals de onze nodig hebben, omdat wij hen de mogelijkheid bieden volledige beroepstakken, die ze nu niet goed beheersen, collectief te bereiken.
In de platformeconomie heeft elke werknemer zijn lot individueel in handen, via zijn aansluiting bij een numeriek platform, dat de taken verdeelt. Kunnen we dit vergelijken met de activiteit van Smart?
ESTELLE CEULEMANS: neen, in tegendeel. Toen Smart met dit soort werknemers werd geconfronteerd, in het bijzonder de koeriers van Deliveroo, heeft ze eerder geprobeerd deze mensen te verdedigen en te organiseren. Dat was niet gemakkelijk, we hebben af en toe geblunderd, maar nadien heeft de politieke macht het systeem trouwens volledig geliberaliseerd met die maatregel van “500 euro belastingvrij” van De Croo. Het is effectief heel ingewikkeld om deze werknemers te organiseren, temeer daar ze “immaterieel” zijn. Op bepaalde platformen is er echt sprake van uitbuiting, met mensen die bereid zijn om het even welke taak te aanvaarden, voor om het even welke prijs. De vakorganisaties hebben de problematiek naar zich toegetrokken. Bedoeling is een toegangspoort te hebben om deze werknemers eveneens toegang te kunnen verlenen tot de vakorganisatie en zich te laten vertegenwoordigen, althans degenen die hun activiteiten hier uitoefenen en jammer genoeg alleen diegenen die boven de door De Croo ingevoerde plafonds zitten. Want deze fameuze wet heeft de mogelijkheid om deze mensen te verdedigen echt verdorven.
Zou Smart tegen deze werknemers niet moeten zeggen: “sluit jullie aan bij de vakbond, verenig jullie”?
SANDRINO GRACEFFA: dat hebben we gedaan. En ik denk dat we dat op een intelligente manier hebben aangepakt. Vooreerst hebben we onze deur niet gesloten. Sommige directieleden van Smart zeggen: “we moeten ons niet bezighouden met die mensen, dat is onze job niet”. Mijn argument is heel eenvoudig: “als jullie kinderen ooit dat beroep zouden uitoefenen, zouden jullie dan niet een beetje geruster zijn als ze dat zouden doen via door Smart opgestelde contracten?” Dus, onder andere, met de dekking van arbeidsongevallen. Ik herinner me dat in 2017 meer dan 70 arbeidsongevallen van bezorgers per fiets zijn gedekt via het voor de loontrekkers voorziene verzekeringssysteem. Dit is een wereldwijde uitzondering. Vandaag komen vorsers uit alle hoeken van de wereld onze statistieken raadplegen omdat wij het enige voorbeeld zijn in de organisatiewereld, die van plafondwerknemers van de foodtech (8) loontrekkers heeft gemaakt en die hun arbeidsongevallen heeft aangegeven en opgevolgd. Het Europese Vakverbond en zijn studiebureau ETUI hebben een volledige monografie gewijd aan de situatie die Smart heeft geschetst in de verslagen met Deliveroo. Een waarachtig experiment dat heeft aangetoond dat het helemaal niet onmogelijk is een wettelijk kader te vinden dat deze plafondwerknemers toelaat op een correcte manier sociaal omkaderd te worden. Alleen dit al heeft de algemene directie van Deliveroo in Londen schrik aangejaagd. Toen ze merkten dat kameraden van andere landen, waar Deliveroo op de markt aanwezig is, zeiden: “als ze dat in België doen, waarom dan niet bij ons?”, heeft de Londense directie de leidinggevenden van Deliveroo Benelux abrupt opgelegd akkoorden tot stand te brengen. De politieke beslissing om deze platformen de mogelijkheid te bieden deze jongeren via een statuut, dat er geen is, aan te geven, heeft de zaken vergemakkelijkt. Omdat, ik herhaal het, het statuut van de wet De Croo zwartwerk officialiseert.
Dit akkoord met Deliveroo is tot stand gekomen nauwelijks twee weken voordat we onderhandelingen waren gestart met de twee grote vakorganisaties om een stap verder te gaan en te zeggen: “nu we in staat zijn op een zekere manier een machtsverhouding tot stand te brengen, hebben we een interessant onderwerp waaraan we met jullie kunnen werken”. We stonden op het punt om voor deze sector een collectieve overeenkomst te tekenen, die bij Smart zou toegepast kunnen worden voor deze categorie van werknemers. We stonden er echt heel dicht bij. We hebben gelijk gehad om deze ervaring te willen meemaken. Ik maak me enorme zorgen om de situatie van de jongeren die vandaag in deze sector een activiteit uitoefenen, evenals om de evolutie van deze sector. Wat me verontrust, is dat er enige medeplichtigheid begint te groeien tussen organisaties die geen enkel kader respecteren en overheden, die voor die organisaties voordelen regelen, die er niet zouden mogen zijn.
ESTELLE CEULEMANS: ja, minister De Croo heeft deze wil tot tegenmacht echt gebroken. De krachtverhouding is allesbepalend. Wij gaan proberen meer samen te werken met andere mobiliserende krachten. We steunen de samenlopende strijd, zoals Tam-Tam, onder andere. Tot nu toe hebben we nog geen samenlopende strijd met Smart gevoerd, maar waarom zouden we het niet doen? Er wordt toch als een wals over ons gelopen… .
Ons wordt immers onophoudelijk herhaald dat er geen alternatief is, dat dit alles te veel geld kost. En in dit land dient het echte sociale overleg te worden hersteld. Tegelijkertijd zal het hersteld worden wanneer de krachtsverhouding gunstiger zal zijn, dus… tamelijk ingewikkeld allemaal. Het individualisme achter zich laten, het collectieve tot stand brengen in de maatschappij waarin we nu leven, is niet eenvoudig. De meest ongelijke maatschappijen zijn ook de meest gewelddadige. Jammer genoeg schieten maatschappijen, die het sociale overleg niet respecteren en geen tegenmacht aanvaarden, in eigen voet. Want sociaal overleg is het machtigste model om rijkdom te herverdelen via de sociale zekerheid, de lonen, de arbeidstijd, de arbeidsvoorwaarden. Degenen die dit vandaag afbreken, die werknemers niet in correcte omstandigheden laten werken met een correcte bescherming en ze daarentegen verzwakken op economisch vlak, beseffen niet dat ze zichzelf in de voet schieten.
SANDRINO GRACEFFA: voor mij bestaat er een duidelijke correlatie tussen de informalisering van het werk, het gebrek aan of de achteruitgang van de sociale bescherming en de toenemende corruptie. Hoe meer het systeem van herverdeling van sociale rechtvaardigheid gereguleerd is – ook via democratische en paritaire beheersvormen – en hoe meer tussenschakels er zijn om het systeem van allen-samenleven (en niet allen de staat en de overheidsinstellingen) te reguleren, hoe minder corruptie er is. Anderzijds heeft Estelle Ceulemans iets belangrijk gezegd, namelijk dat we onze krachten moeten bundelen tegenover de platwals, die ons verplettert en bestuurd wordt door mensen die weten dat dit niet lang meer gaat duren. Dat het systeem dat ze op poten hebben gezet op zijn laatste benen loopt, en die zich dus opwinden. Ze weten dat ze op een muur afstevenen, maar ze hebben beslist een versnelling hoger te schakelen. We weten dit, we weten dat er toch een heel dunne convergentie is tussen degenen die er belang bij hebben dat het neoliberale beleid zich ontplooit en een bepaald aantal politieke vertegenwoordigers die ons land besturen. Dus moeten de krachten, die dit willen bestrijden, absoluut opnieuw worden opgebouwd. We mogen ons niet langer beperken tot een defensieve en alarmistische discours. Er zijn tal van interessante utopieën die waardering verdienen (ik heb het niet alleen over Smart). We moeten ook het halflege glas in oogschouw kunnen nemen en zaken opbouwen en ons niet gewoon defensief opstellen.
ESTELLE CEULEMANS: er moeten nieuwe convergenties, utopieën, krachtige voorstellen komen. We moeten stoppen met te geloven dat er geen alternatieven zijn. En ik denk dat we dit gedaan hebben in verband met de statuten van alle werknemers, of ze nu loontrekkers of zelfstandigen zijn, die hun statuut ondergaan.
- Cijfer van 23 november 2019.
- Deze wet, een initiatief van Alexander De Croo (Open-VLD), minister van digitale agenda, stelt inkomsten uit diensten geleverd via een applicatie of numeriek, vrij van belastingen, voor een bedrag van 6000 euro per jaar. Een bezorger per fiets kan dus bijvoorbeeld tot 6000 euro per jaar verdienen zonder belastingen of sociale bijdragen te moeten betalen.
- Het ACV heeft een afdeling United Freelancers opgericht, die de “autonome” werknemers diensten aanbiedt als ze zelfstandigen zijn, die “vergeleken kunnen worden met de diensten die worden geboden aan de werknemers met een arbeidsovereenkomst”.
- Het Fonds Pereos is een private stichting, in 2012 door koningin Fabiola in het leven geroepen om te vermijden dat haar nichten en neven successierechten moeten betalen op haar erfenis.
- Federaal minister van sociale zaken en pensioenen (SP.A) van 1999 tot 2003, een van de belangrijkste voorstanders van de “actieve sociale staat”.
- Wet van 27 juni 1969.
- Federaal minister van werk (SP.A) van 2011 tot 2014.
- “ongeveer 80% van de gevolgen zijn het resultaat van 20% van de oorzaken: deze empirische vaststelling van Joseph Juran is een oneigenlijke parafrasering van het werk van de Italiaanse economist Vilfredo Pareto (1848 – 1923).
- Vereniging van de restaurantsector met de sector van de numerieke platformen.